Press "Enter" to skip to content

Kees Maks


Op jonge leeftijd klopte Kees Maks (1876-1967) aan bij het atelier van de Amsterdamse schilder Georges Breitner. Maks, zoon van de aannemer die het Rijksmuseum bouwde, wilde graag schilder worden. Breitner gaf hem enkele welgemeende adviezen. Maks’ vader zorgde voor een riant atelier op het Prinseneiland dat nog steeds bestaat, een atelier waar ook Breitner onderkomen kreeg, en de schilder Kees Maks kon aan de slag. Dat hij ooit inlichtingen inwon bij Breitner heeft hem weleens de naam gegeven diens `leerling’ te zijn. Dat is onjuist. Maks is eerder een volstrekt unieke persoonlijkheid in de schilderkunst te noemen.

Tijdens zijn leven werd Maks ternauwernood door de geleerde kunsthistorici en evenmin door musea gewaardeerd. Men vond zijn onderwerpen te frivool en te luchtig, op Maks kon je geen zwaarwichtige theorieën loslaten. Of dat waar is, valt nu te betwijfelen. Hij is het best te vergelijken met de Franse schilder Edgar Degas. Hun voorliefde voor theater en dans, donkere orkestbakken en lichtende danseressen, is identiek. Het verschil is dat Maks beschikt over een robuustere penseelvoering.

Maks is de schilder bij uitstek van de schmink en het theater, van circus, nachtcafé, dans en café-chantant. Hij hield helemaal niet van de serieuze toneelvoorstellingen in de Amsterdamse Stadsschouwburg, liever richtte hij zijn schreden naar de piste van Carré, waar clowns optraden, waar paardendressuur en hogeschoolrijders waren te bewonderen. Hij was niet alleen de man die graag vertoefde in de wereld van schijnwerpers en voetlicht, hij schilderde zelf in zijn atelier aan het Prinseneiland met voetlicht. Dat kun je zien aan de penseelvoering van zijn altijd grote werken: het licht valt aan de onderzijde op gezichten, benen, opzwierende rokken.

Zelden heeft een schilder zoveel Schwung in zijn doeken gebracht als Maks. Hij was geen getormenteerd kunstenaar die leed aan het leven, maar hij zag wel de tragische schoonheid van een zangeres in een Amsterdamse nachtclub. Hij gaf haar weer onder de naam Lucette (1915). Ten voeten uit staat zij daar, fraai gekleed, en ook eenzaam, alsof ze het koud heeft. De ogen groot, open en melancholiek. Een recensent schreef: ,,(Zij) met haar gekrulde haren, geverfd gelaat en van moeheid zware ledematen, is het beeld van uitputtend café-chantantleven, dat in ‘t schrille voetlicht emoties van opgezweept gevoelsleven verlangt.”

De vrouw van Maks, Cécile Maks-Boas, werkte als haute-couturier bij Hirsch. Zij onderhield haar man en tegelijk voorzag zij hem van modellen van de Amsterdamse beau monde. Na Maks’ dood zei ze in een interview dat Maks, die talloze naakten schilderde, dat hij `van vrouw verwisselde als van een overjas’. En die naakten noemde ze `de overjassen van Maks’. In de kerk van Kortenhoef zijn enkele prachtige portretten van deze hoofdstedelijke chic vertegenwoordigd. Liggend op de bank. Zittend in een zonovergoten stadstuin met dansende flinters zonlicht als op de doeken van de Franse grootmeesters van het impressionisme. Het bijzondere is dat Maks zijn modellen vaak afbeeldde met een sigaret. Kennelijk was dat aan het begin van de vorige eeuw het hoogtepunt van stijl.

Werveling, zwier, feestelijk leven zijn de woorden voor het oeuvre van Maks. Zelfs een stralend stilleven als Zonnebloemen (ca. 1920) toont dat. Nooit zal Maks een schilderij nutteloos `zonder titel’ noemen, nee, eerder Elegante praat of Tuingezelschap. Hij hield van zijn Amsterdam. Vanuit het atelier aan het Prinseneiland schilderde hij tal van stadsgezichten, krachtige, geometrisch opgebouwde doeken met de witte brug over de Prinseneilandgracht (vroeger Teertonsgracht geheten) als sierlijk middelpunt. Als lid van de kunstclub Arti gaf hij, vanaf de tweede verdieping, het Rokin weer voor de demping met de brug naar de Langebrugsteeg als een vlietende vorm over het water. In een nachtcafé zag hij het danskoppel André en Denise. Het schilderij noemde hij Tango voor twee (ca. 1928). De wervelende rode jurk van de vrouw slaat helemaal om het been van de man. Ze zijn als een geheel.

Ondanks alle galanterie vergat Maks de tragiek niet. Een raadselachtig, intrigerend doek uit 1907 heet Le Déjeuner. Op het tafeltje staat een champagnefles maar er ligt ook een geschilde citroen. Een jongeman steekt voor zichzelf zelfvoldaan een sigaret op. De lucifer geeft gloed aan de palm van zijn hand. Rechtop staat een jonge vrouw, ze kijkt weg van de man. Was dit haar bruidsnacht? Is zij een kokotte? Wie is zij? Waarom dat zuur blinkende vruchtvlees van de citroen, net als op stillevens van zeventiende Hollandse meesters? Haar gezicht is roerend van gaafheid en weemoed.Je kunt, al kijkend, de stof van haar witte jurk op je vingertoppen voelen. Het hangt terecht als eerste doek in het kerkje. In dit schilderij toont Maks diepere gronden. Niet alleen de joyeuze sier van dans en variété, ook de gelaten berusting van een kennelijk weinig gelukkige liefdesnacht. Maks liet zijn schilderstijl harmoniëren met zijn onderwerpen. Het Prinseneiland schilderde hij in de winter met veel vlakken wit, in de zomer met blauw oplichtend grachtenwater en ook op een grijze dag. Carré en de andere divertemente theaters van Amsterdam kregen van hem de kleuren die erbij horen: oranje, roodfluweel, het gloeiende geel van de kroonluchters en de brandende kaarsen.

Tekst: NRC Handelsblad

MAKS, KEES – Kees Maks [1876 – 1967], Den Haag, Staal Bankiers, 1981. Pap.,16p, illustraties in kleur. Tekst van Jan Juffermans (Nederlands en Engels).

KEES MAKS-schilder van het mondaine leven
Maarten Jager,  Judith Wesselingh
2002,  Waanders

//