Abstracte kunst is een vorm van beeldende kunst waarin de zichtbare werkelijkheid niet meer te herkennen is, maar waarin vorm, kleur, lijn en materiaal voor zichzelf spreken.
De betekenissen die aan de term abstract worden toegekend, lopen vaak uiteen. In de 19de eeuw was deze vaak nog negatief. Paul Gauguin noemde voor het eerst kunst een “abstractie” van de natuur, maar verbond er de “persoonlijke emotie” mee. Voor Vassily Kandinsky lag de abstractie in het bovennatuurlijke, het “goddelijke”, dat in elk object van nature aanwezig is, terwijl Mondriaan de oervorm van de dingen, die in de natuur verborgen is, wilde uitbeelden. Theo van Doesburg
verklaarde in 1931 voor het eerst dat het kunstwerk geen enkele verwijzing naar een wereld buiten het schilderij heeft; hij gebruikte de term concrete kunst. Ook deze vorm valt onder de noemer abstract in zijn ruimste betekenis.
De oorsprong van de abstracte kunst ligt in de kleur- en lichtstudies van de impressionisten, voortgezet door de
pointillist Georges Seurat en de op geometrische vormen gebaseerde landschappen van Paul Cézanne. Buiten de
beeldende kunst waren het de uitvindingen op natuurkundig en scheikundig gebied en ook de filosofie, die de mens een wereld lieten ontdekken die niet met de ogen waarneembaar is. De psychologie gaf nieuwe mogelijkheden aan, zoals het onbewust handelen van de mens. Rond de eeuwwisseling bloeiden geestelijke stromingen als symbolisme, theosofie en antroposofie.
Beïnvloed door Cézanne, herleidden Picasso en Georges Braque het natuurlijk gegeven in hun werk tot geometrische vormen, waardoor de illusionistische ruimtewerking teniet wordt gedaan. Dit ‘analytisch’ kubisme werd gevolgd door het ‘synthetisch’ kubisme, waarin het beeld werd samengesteld uit vrije vormen; dit leidde tot de techniek van de collage. De beeldtaal van het Italiaanse futurisme en die van het kubisme beïnvloedden de kunstenaars van het rayonisme en van het orfisme, die de dynamische werking van kleur en licht centraal stelden. Ideeën en technieken van de kubisten lagen ook ten grondslag aan het werk van de Russische constructivisten, die abstract ruimtelijke objecten maakten. Kasimir Severinovitsj
Malevitsj herleidde rond 1913 het kubisme tot zijn meest elementaire geometrische vorm: het vierkant (suprematisme). In Nederland kwam Mondriaan tot zijn filosofisch neoplasticisme, dat zijn uitdrukking kreeg in een harmonisch evenwicht van de elementaire ‘tegendelen’: horizontaal-verticaal en het gebruik van primaire kleuren (rood, geel en blauw) en primaire niet-kleuren (wit, grijs en zwart). Bij de in 1917 door Van Doesburg
opgerichte Stijl-groep werden deze beeldende principes ook doorgevoerd in de architectuur en vormgeving.
Naast deze op geometrische vormen gefundeerde abstracte kunst was een andere, meer op de ‘persoonlijke emotie’ van Gauguin gefundeerde richting ontstaan: het expressionisme
, dat bij Kandinsky rond 1910 tot volledige abstractie kwam. In zijn boek ‘Über das Geistige in der Kunst’ (1912) verkondigt hij een aan muziek verwante vrije uitdrukking in kleur en vorm van innerlijke gevoelens.
Kenmerkend voor de vroege abstracte kunstenaars waren de idealistische opvattingen die zij hadden over de functie van de kunst in de maatschappij. Zij meenden dat de nieuwe harmonie in de kunst als voorbeeld zou dienen om een betere wereld te scheppen.
Tekst: Hans Leijten